Artikels over Gao Brothers
16-03-2013

Wij hebben hieronder een aantal interessante artikels verzameld die inzicht bieden in het werk van the Gao Brothers.

Op het internet stuitten wij op een tekst van journaliste Marije Vlaskamp over the Gao Brothers, dat een aantal jaar geleden in Trouw verscheen:

 

Bevrijd uit het keurslijf

Marije Vlaskamp − 10/12/10, 00:00

De gemiddelde Chinees walgt van hun werk. Met hun politiek-kritische kunst opereren de gebroeders Gao, bevriend met Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo, op het randje van de gevarenzone.


Gao Qiang en Gao Zhen (Foto Gao Brothers)

Natuursteen, dat is mooi voor het grafmonument voor een naamloze Chinees, die tijdens de sloop van zijn huis werd overreden door een bulldozer. Kunstenaar Gao Zhen (54) broedt op dat idee, terwijl hij aan een reusachtig doek van dat arme, platgewalste lijk schildert. „Marmer?”,roept hij naar zijn jongere broer Gao Qiang (48).

Die schudt zijn hoofd. Hij houdt vast aan het concept: de foto van de dode man op drie manieren schilderen, van fel-realistisch tot abstract. Zo bevrijden ze het naamloze stoffelijk overschot van de gruwelijkheid van de dood. Kalm bediscussiëren de broers hun meningsverschil. Hier komen ze vandaag niet uit en dat weten ze. De gebroeders Gao werken al hun hele leven samen.

Ze maken politieke kunst. Bloedserieus of humoristisch, maar nooit dat gemakkelijk te verteren werk dat goed verkoopt. Die politieke pastiche van Mao Zedong dollend met kapitalistische symbolen, overal in het kunstenaarsdistrict 798 te vinden en ook zo gewild in het buitenland, is hun een gruwel.

Hun Mao is levensecht, gewapend met een bajonet. Zeven van die Grote Roergangers verzamelen zich in een beeldengroep tegenover een weerloze Christus-figuur. „De hoop wordt vermoord, maar sterft nooit, want er is altijd de wedergeboorte”, verklaart Gao Zhen hun interpretatie van Manets schilderij ’De executie van Maximilian’. Westerse kunst gaf de broers het idee, ze geloven bovendien in Gods barmhartigheid, maar hun diepste motief is 100 procent Chinees.

In 1968, tijdens de politieke chaos van de Culturele Revolutie, kwam hun vader op een herfstdag niet meer thuis. Na vijfentwintig dagen onzekerheid kreeg de familie een brief: de huisvader had als contrarevolutionair in detentie zelfmoord gepleegd. Hij was een gewone arbeider in een machinefabriek, die zich nooit met politiek had ingelaten. Het leven van miljoenen Chinezen is door dergelijk willekeurig politiek geweld getekend.

De Gao’s leerden het systeem onder Mao Zedong vrezen. „We doorzagen het bedrog van het systeem terwijl onze leeftijdgenoten gehersenspoeld werden en leerden dat Mao de vader was van alle Chinezen.”

Vandaar dat het neerslaan van de studentenbeweging in 1989 voor hen niet als een verrassing kwam. Velen verloren hun naïef vertrouwen, toen de tanks optrokken tegen de jonge demonstranten: voor de broers was het slechts een bevestiging van hun persoonlijke nachtmerrie. In die tijd leerden ze schrijver Liu Xiaobo kennen, de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede 2010. De kunstenaars beschouwen hem als vriend, maar vooral als geestverwant: ze delen dezelfde waarden over democratisering. Liu figureert in hun fotocollage. Hij staat aan de rand van een bodemloze put, in de vorm van het Plein van de Hemelse Vrede.

Liu zit een gevangenisstraf van elf jaar uit. De staat heeft zijn familie verboden de prijs in ontvangst te nemen. Daarom heeft Liu’s echtgenote een lijst opgesteld van ruim honderd vrienden en gelijkgezinden – sommigen in ballingsschap in het westen, anderen in China zelf – die ze oproept vandaag naar Oslo te gaan voor de prijsuitreiking. De Gao’s staan ook op de lijst. Maar ze weten dat, als ze naar het vliegveld gaan, de kans groot is dat ze direct na de paspoortcontrole worden aangehouden. Tot 2003 stonden ze op de zwarte lijst en kregen ze niet eens een paspoort, laat staan dat ze naar het buitenland mochten met hun beelden en schilderijen. Tegenwoordig exposeren ze wereldwijd. Naast hun politieke werk trekken ze aandacht met groepsomhelzingen, en fotomontages die vervreemding en menselijkheid in benauwde hokjes vangen.

De welbespraaktheid van de broers stokt, als het gesprek op eventuele reisplannen naar het westen in de tijd rond de Nobelprijsuitreiking komt. „Er is een reden dat we hier zitten en dat we leven. Het gevoel van angst is groter dan het verlangen tot expressie”, zegt de jongste Gao.

Dit dilemma – het keurslijf van de angst versus de bevrijding zich te uiten – verwerken ze in compromisloos werk. Dat is hun verzet. Ze bedanken voor de rol die de meeste Chinezen veiligheidshalve verkiezen: die van toeschouwer, onverschillig toekijkend. Zoals de toeschouwers in het verhaal van schrijver Lu Xun, die niet ingrepen bij de moord op een revolutionaire. Zelfs toen dorpelingen gretig hun brood in het bloed van het meisje doopten en begonnen te eten, grepen de toeschouwers niet in. Moderne versies van dit verhaal heeft China te over: dit jaar schreef de New York Times over kinderen die een bloedbad overleefden. Een schizofrene man ging hen met een hakmes te lijf. Bloedend schreeuwden ze om hulp. Dorpsgenoten keken en liepen door.

Elke schending van een politiek taboe is een risico. De ijzeren vuist in de fluwelen handschoen, noemt Geremie R. Barme de staatsrepressie van kunstenaars in zijn analyse ’In the Red’. Sinds hun werk in het roerige jaar 1989 ophef veroorzaakte, opereren de broers in het schimmige grensgebied tussen streng verboden en oogluikend toegestaan. „Wij balanceren op het randje van de gevarenzone”, zegt Gao Zhen.

Het management van de kunstenaarswijk 798 tolereert hun aanwezigheid, mits ze geen naambordje ophangen. Exposeren kunnen ze alleen in hun privé-atelier. Hun café, in de vorm van een glazen kubus, staat naast een politiebureau. „Agenten komen regelmatig langs. Soms voor een kop koffie en een praatje. Maar ze houden ons tegen in politiek gevoelige tijden, zoals tijdens de rechtszaak van Liu Xiaobo. Om te voorkomen dat ik naar de rechtbank ging, hielden ze ons drie dagen onder huisarrest”, vertelt Gao Zhen.

Toch denkt hij niet dat hem hetzelfde overkomt als Liu. „Als kunstenaars kunnen we ons iets meer permitteren dan schrijvers, omdat we geen woorden, maar een andere taal gebruiken.” Bovendien is de repressie niet absoluut; er is een vrijplaats, die al naar gelang het politieke klimaat krimpt of uitzet. „Gebruiken en gebruikt worden: wij benutten die ruimte om onze stem te laten horen. De overheid staat een rebels geluidje toe, want dat staat wel zo tolerant en dat is goede propaganda.”

Met andere woorden; de Gao’s laten voortbestaan wekt de indruk dat China vrij is.

Want de gemiddelde Chinees gaat over zijn nek van hun werk. Bijvoorbeeld de beeldenserie ’Miss Mao’. Een karikatuur van de Grote Roerganger, uitgerust met siliconenborsten en het teken van de jokkebrok – een Pinocchioneus – nodigt uit tot schaterlachen. Humor breekt het aureool van de halfgod Mao. Tientallen Miss Mao’s hebben de broers gemaakt, tot ze toe waren aan hun afrekening: Mao, worstelend met berouw.

De broers zetten Mao op zijn knieën, het gelaat verwrongen van wroeging, de handen machteloos. Hoofd en lichaam zijn twee losse objecten. En zo staat het ook gedemonteerd, achterin een hoekje ergens op een veilige plek. Gao Qiang verpakt Mao’s betraande gezicht in een oud dekbed. „We willen geen gedonder omdat een buitenstaander op dat hoofd stuit.”

(Bron: Trouw)

                                   ------------------------------------------------------------
Onderstaand interview verscheen in 2011 op The days of yore, een website die kunstenaars vragen stelt over hun inspiraties en hun road to success.
 

The Gao Brothers

The Gao Brothersare among the best-known artists working in China. Born in a provincial Chinese city during the infamous Cultural Revolution of the ’60s and ’70s, they say Mao Zedong’s government cast a dark shadow over their childhood. But they overcame poverty to develop a whimsical aesthetic that packs a none-too-subtle political punch. Their most famous works are satirical sculptures that ridicule Mao, a national icon whose controversial legacy still informs life and art in contemporary China. The Los Angeles Times has said their “weapons are brushes, their battlefields canvases.”
China’s powerful Communist Party is not exactly a fan. Over the years, police have canceled the Gao Brothers’ exhibitions, raided their Beijing studio and confiscated their art. But the brothers refuse to play nice: They show politically edgy, mixed-media work at underground exhibitions, and they aren’t afraid to speak out against the government even after communist authorities detained dissident artist Ai Weiwei without charges for nearly three months this year – a move Ai’s supporters claim was a punishment for discussing social problems and criticizing the Party.
The Days of Yore caught up with the Gao Brothers this summer through a translated email exchange.
You both grew up in Shandong Province in the 1960s – what was your home city, Jinan, like in those days?

In the 1960s, Jinan was still small: There were no skyscrapers or tall buildings, no elevated highways, no crossover intersections, and the streets weren’t congested with cars as they are today. Most people lived in one-story houses, and they mainly walked, biked, and rode buses.
You were kids, and later teens, during the Cultural Revolution – and your family was deeply affected by Mao Zedong’s policies. Please explain.
During Mao Zedong’s Cultural Revolution, our father was taken away for interrogation, and he died on October 25, 1968. The Chinese government said he committed suicide, but his body, which showed obvious signs of abuse, was cremated without a coroner’s examination. To this day we are unsure about the cause of his death.
At the time, the six children in our family were still young, and our mother didn’t work, so our family depended on our father’s income. After his death, we had no source of income… We had no choice but to leave school, and we survived thanks to assistance from our aunt and uncle.
When and why did you begin making art?
We’ve enjoyed painting since we were kids. Our second-oldest brother was our biggest influence; whatever he drew, we copied it.
Without a doubt, our artistic talent comes from our mother. She was skilled at making paper cuttings. They seemed to naturally flow from her heart; they were infused with beauty and different from traditional styles of paper cutting.
In 1972, Gao Zhen began his formal artistic training. At the time, because our impoverished extended family did not have the means to support our studies, and because we hadn’t graduated from high school, we began six years of working as hired laborers.
But we also began taking Chinese brush painting lessons from a relative of ours, Zhang Dengtang, who happened to be a famous painter. Under his guidance, we studied many famous Chinese brush painters from the Song, Yuan, Ming, and Qing Dynasties, as well as modern painters. Some of the older, more established members of the Shandong art community recognized our talents, and we were eventually given an apprenticeship with Mr. Wang Tianchi, who had been an apprentice of [the artist] Qi Baishi. Under Wang we studied “Qi school” freehand/freestyle painting.
We started creating artistic pieces together in 1985. Art is our calling: There are some things in our inner heart that can only be expressed through the artistic medium.
Have you always made art together?
Yes.
What was the first piece you made together?
A performance art piece. It was a summer night in 1985, and we were discussing Simone de Beauvoir’s [1946] novel All Men are Mortal. Suddenly the electricity went out, and our room went pitch black. We were inspired by the enveloping darkness… We lit an oil lamp and did an improv performance, and from that we created the film collection “Narrative of Life”.
Why did you move to Beijing in the early 1980s?
During the 1980s we often rode the train from our hometown, Jinan, to Beijing, because the cultural atmosphere in Beijing was much better, and because we had a lot of friends in the artistic community there. We established our own painting studio in Beijing in 1997.
What do you remember about the art scene there?
At the time, Beijing had only a few galleries – it was nothing like today’s Beijing, which has so many art districts, galleries and museums. There were also far fewer artists around.
How did you make money to pay rent?
With difficulty. There weren’t many collectors around, so it was hard to find a market for our art.
What did you eat?
We have always enjoyed vegetarian food: vegetables, fruit, grains, and a bit of fish.
How did your style evolve from the early 1980s to the late 1990s?
The style of our painted works from the early 1980s was something close to expressionism and surrealism. By the end of the ’80s, we were experimenting with paper cuttings, installation art, sculpture, performance art, film and other mediums, and also began to define our own personal language of artistic expression. In 1988 we did an installation art series. One of the works from the series, “Midnight Mass,” which was entered in the first-ever Chinese Modern Art Exhibition held by the National Art Museum of China. “Midnight Mass” attracted a lot of attention and quickly brought us into the spotlight.
In the early 1990s, we used a printing machine to make a series of prints and engravings that expressed our growing political consciousness. During the mid-90s, we tried to embrace a transcendental mentality in our creative process. It required two years to create our “Big Crosses” installation series, which received a lot of attention from critics and scholars. During this period we also exhibited our “Plaza Mass” installation at Tiananmen Square and other installations, films and performances.
In the late ’90s we started to organize events that fused the various mediums we were working in. Even though our style has been evolving throughout our career, an attempt to transcend reality has always been at the spiritual core of our work.
Who were your biggest influences during that period?
Michelangelo, Pablo Picasso and Joseph Beuys.
Why do you work in so many mediums?
We have too many thoughts and ideas that we want to express; some ideas are best expressed through painting, others through film or sculpture.
I was pleased to read about the “World Hug Day” events you began staging in 2000. Why do you promote hugs on a global scale?
Because we feel that this world really needs a hug, and we look forward to the day when all the world’s people can hug each other.
Is there anyone you would not hug?
We are willing to hug anybody so long as they are willing to hug us.
You’re famous for your satirical sculptures of Chairman Mao – why do you focus so much on Mao and his legacy?
Because Chairman Mao has had a lasting and negative impact [in China], and the impact can still be felt. In order to deconstruct and eliminate the mythology that surrounds his image, we need to thoroughly criticize him.
How does your treatment of Mao resonate with Chinese who were born after the Cultural Revolution?

Actually, most of our work that deals with Mao Zedong cannot be publicly displayed in China; most Chinese people only access our work via the internet. Some Chinese people praise it while others despise us for it and use incredibly vicious language to attack us; some people have even encouraged the government to punish us for making this work.
In 2009 you said you were planning to stop making Mao-focused art for a while. What subjects are you focusing on now?
We are not willing to work under Mao’s dark shadow for our entire lives. In 2009, we finished three sculpture pieces that deal with Mao – “Miss Mao Trying to Poise Herself at the Top of Lenin’s Head,” “The Execution of Christ” and “Mao’s Guilt” – and we have already conveyed our thoughts on Mao Zedong pretty thoroughly. At the moment, the themes we’re addressing in our work are incredibly broad, from historical figures to contemporary newsmakers, from social issues to artistic issues…
In Beijing you hold invitation-only openings – why?
Some of our more sensitive pieces cannot be publicly released in China; they can only be shared with friends in the casual gatherings we hold in our studio. In order to avoid [police] nuisance, our studio is only open to friends.
Chinese authorities have confiscated some of your works, and they could arbitrarily detain you if they chose to – as we saw in April when Ai Weiwei, a Chinese artist who has been critical of the Chinese government, was detained in Beijing (without charges). Given the risks to your personal freedom and safety, why do you continue to make such politically aggressive artwork?
As artists, we need to be true to ourselves; otherwise art loses its meaning. If we ‘lost ourselves’ because we were afraid, we wouldn’t be able to live with ourselves.

Have you ever considered moving away from China in order to escape censorship?
From 1989 to 2003 we were forbidden from leaving China, and at that time we really wanted to leave. Later on, we rarely thought about leaving. Even though there is some control over what we can publicly release in China, there is no control over what we create. As long as we will never be imprisoned just for making our art, we will stay in China. We love our homeland.
Last fall you staged your first U.S. show. Do you notice any differences in the ways that American and Chinese audiences respond to you work?
Before we did our show at the Kemper Museum of Contemporary Art [in Kansas City] last September, we held three gallery showings in New York, Chicago and San Francisco. The show at the Kemper Museum was the first show we had ever done at an American museum, and most of the pieces we displayed there had never been publicly released in China. At the reception, the audience asked so many questions that we got the impression that people in the American art world may be more curious about our work than people in the Chinese art world are.
Are you in contact with any of your old teachers from your hometown? What do they say about your work?
We have been away from our hometown for more than 10 years, and our old teachers have taken very different paths from us, so we don’t keep in touch with them.
What advice do you give to young Chinese artists?
We don’t give them advice; every artist needs to forge his or her own path. Other people’s advice is useless on such a journey.
Interview by M.I.; Chinese-to-English translation by a China-based translator who requests anonymity.

(Bron: The days of yore)